Ordforråd

Lær verb – nederlandsk

cms/verbs-webp/120200094.webp
mengen
Je kunt een gezonde salade met groenten mengen.
blande
Du kan blande en sunn salat med grønnsaker.
cms/verbs-webp/97335541.webp
becommentariëren
Hij becommentarieert elke dag de politiek.
kommentere
Han kommenterer politikk hver dag.
cms/verbs-webp/41935716.webp
verdwalen
Het is gemakkelijk om in het bos te verdwalen.
gå seg vill
Det er lett å gå seg vill i skogen.
cms/verbs-webp/117953809.webp
verdragen
Ze kan het zingen niet verdragen.
tåle
Hun kan ikke tåle sangen.
cms/verbs-webp/125385560.webp
wassen
De moeder wast haar kind.
vaske
Moren vasker barnet sitt.
cms/verbs-webp/32796938.webp
versturen
Ze wil de brief nu versturen.
sende av gårde
Hun vil sende brevet nå.
cms/verbs-webp/119379907.webp
raden
Je moet raden wie ik ben!
gjette
Du må gjette hvem jeg er!
cms/verbs-webp/99592722.webp
vormen
We vormen samen een goed team.
danne
Vi danner et godt lag sammen.
cms/verbs-webp/82669892.webp
gaan
Waar gaan jullie beiden heen?
Hvor går dere begge to?
cms/verbs-webp/119613462.webp
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
forvente
Min søster forventer et barn.
cms/verbs-webp/116166076.webp
betalen
Ze betaalt online met een creditcard.
betale
Hun betaler på nett med et kredittkort.
cms/verbs-webp/28581084.webp
hangen
IJsspegels hangen van het dak.
henge ned
Istapper henger ned fra taket.