Ordforråd
Lær verb – nederlandsk

bezoeken
Een oude vriend bezoekt haar.
besøke
En gammel venn besøker henne.

beschrijven
Hoe kun je kleuren beschrijven?
beskrive
Hvordan kan man beskrive farger?

brengen
De koerier brengt een pakketje.
bringe
Budbringeren bringer en pakke.

schrijven naar
Hij schreef me vorige week.
skrive til
Han skrev til meg forrige uke.

ondersteunen
We ondersteunen de creativiteit van ons kind.
støtte
Vi støtter barnets kreativitet.

annuleren
Het contract is geannuleerd.
avlyse
Kontrakten er blitt avlyst.

proeven
De chef-kok proeft de soep.
smake
Hovedkokken smaker på suppen.

verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
rykke opp
Ugress må rykkes opp.

straffen
Ze strafte haar dochter.
straffe
Hun straffet datteren sin.

bidden
Hij bidt in stilte.
be
Han ber stille.

zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
svømme
Hun svømmer regelmessig.
