Ordforråd

Lær verb – nederlandsk

cms/verbs-webp/110347738.webp
verheugen
Het doelpunt verheugt de Duitse voetbalfans.
glede
Målet gleder de tyske fotballfansene.
cms/verbs-webp/102823465.webp
tonen
Ik kan een visum in mijn paspoort tonen.
vise
Jeg kan vise et visum i passet mitt.
cms/verbs-webp/5161747.webp
verwijderen
De graafmachine verwijdert de grond.
fjerne
Gravemaskinen fjerner jorden.
cms/verbs-webp/11579442.webp
gooien naar
Ze gooien de bal naar elkaar.
kaste til
De kaster ballen til hverandre.
cms/verbs-webp/124274060.webp
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
etterlate
Hun etterlot meg et stykke pizza.
cms/verbs-webp/61280800.webp
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.
vise tilbakeholdenhet
Jeg kan ikke bruke for mye penger; jeg må vise tilbakeholdenhet.
cms/verbs-webp/102631405.webp
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
glemme
Hun vil ikke glemme fortiden.
cms/verbs-webp/81025050.webp
vechten
De atleten vechten tegen elkaar.
kjempe
Idrettsutøverne kjemper mot hverandre.
cms/verbs-webp/89025699.webp
dragen
De ezel draagt een zware last.
bære
Eslet bærer en tung last.
cms/verbs-webp/85191995.webp
overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
komme overens
Avslutt krangelen og kom endelig overens!
cms/verbs-webp/55788145.webp
bedekken
Het kind bedekt zijn oren.
dekke
Barnet dekker ørene sine.
cms/verbs-webp/93947253.webp
sterven
Veel mensen sterven in films.
Mange mennesker dør i filmer.