Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/98294156.webp
handelen
Mensen handelen in gebruikte meubels.
negociar
As pessoas negociam móveis usados.
cms/verbs-webp/119613462.webp
verwachten
Mijn zus verwacht een kind.
esperar
Minha irmã está esperando um filho.
cms/verbs-webp/80552159.webp
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
funcionar
A motocicleta está quebrada; não funciona mais.
cms/verbs-webp/130814457.webp
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
adicionar
Ela adiciona um pouco de leite ao café.
cms/verbs-webp/121928809.webp
versterken
Gymnastiek versterkt de spieren.
fortalecer
Ginástica fortalece os músculos.
cms/verbs-webp/6307854.webp
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
chegar
A sorte está chegando até você.
cms/verbs-webp/102169451.webp
omgaan
Men moet met problemen omgaan.
lidar
Tem-se que lidar com problemas.
cms/verbs-webp/110322800.webp
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
falar mal
Os colegas falam mal dela.
cms/verbs-webp/54608740.webp
verwijderen
Onkruid moet verwijderd worden.
arrancar
As ervas daninhas precisam ser arrancadas.
cms/verbs-webp/51465029.webp
achterlopen
De klok loopt een paar minuten achter.
atrasar
O relógio está atrasado alguns minutos.
cms/verbs-webp/87317037.webp
spelen
Het kind speelt liever alleen.
brincar
A criança prefere brincar sozinha.
cms/verbs-webp/99207030.webp
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
chegar
O avião chegou no horário.