Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/68841225.webp
begrijpen
Ik kan je niet begrijpen!
entender
Eu não consigo te entender!
cms/verbs-webp/70864457.webp
brengen
De bezorger brengt het eten.
trazer
O entregador está trazendo a comida.
cms/verbs-webp/92456427.webp
kopen
Ze willen een huis kopen.
comprar
Eles querem comprar uma casa.
cms/verbs-webp/121264910.webp
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
cortar
Para a salada, você tem que cortar o pepino.
cms/verbs-webp/56994174.webp
uitkomen
Wat komt er uit het ei?
sair
O que sai do ovo?
cms/verbs-webp/108014576.webp
weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.
reencontrar
Eles finalmente se reencontram.
cms/verbs-webp/122638846.webp
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
deixar sem palavras
A surpresa a deixou sem palavras.
cms/verbs-webp/102731114.webp
publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
publicar
O editor publicou muitos livros.
cms/verbs-webp/4706191.webp
oefenen
De vrouw beoefent yoga.
praticar
A mulher pratica yoga.
cms/verbs-webp/120978676.webp
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
queimar
O fogo vai queimar muito da floresta.
cms/verbs-webp/123786066.webp
drinken
Ze drinkt thee.
beber
Ela bebe chá.
cms/verbs-webp/115153768.webp
duidelijk zien
Ik kan alles duidelijk zien door mijn nieuwe bril.
enxergar
Eu posso enxergar tudo claramente com meus novos óculos.