Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/107273862.webp
verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.
estar interligado
Todos os países da Terra estão interligados.
cms/verbs-webp/70055731.webp
vertrekken
De trein vertrekt.
partir
O trem parte.
cms/verbs-webp/84943303.webp
zich bevinden
Er bevindt zich een parel in de schelp.
estar localizado
Uma pérola está localizada dentro da concha.
cms/verbs-webp/6307854.webp
naar je toekomen
Het geluk komt naar je toe.
chegar
A sorte está chegando até você.
cms/verbs-webp/115172580.webp
bewijzen
Hij wil een wiskundige formule bewijzen.
provar
Ele quer provar uma fórmula matemática.
cms/verbs-webp/27076371.webp
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
pertencer
Minha esposa me pertence.
cms/verbs-webp/3819016.webp
missen
Hij miste de kans op een doelpunt.
perder
Ele perdeu a chance de um gol.
cms/verbs-webp/92207564.webp
rijden
Ze rijden zo snel als ze kunnen.
andar
Eles andam o mais rápido que podem.
cms/verbs-webp/49374196.webp
ontslaan
Mijn baas heeft me ontslagen.
demitir
Meu chefe me demitiu.
cms/verbs-webp/119302514.webp
bellen
Het meisje belt haar vriendin.
ligar
A menina está ligando para sua amiga.
cms/verbs-webp/40129244.webp
uitgaan
Ze stapt uit de auto.
sair
Ela sai do carro.
cms/verbs-webp/124575915.webp
verbeteren
Ze wil haar figuur verbeteren.
melhorar
Ela quer melhorar sua figura.