Лексика

Изучите наречия – нидерландский

cms/adverbs-webp/134906261.webp
al
Het huis is al verkocht.
уже
Дом уже продан.
cms/adverbs-webp/170728690.webp
alleen
Ik geniet van de avond helemaal alleen.
один
Я провожу вечер один.
cms/adverbs-webp/29021965.webp
niet
Ik hou niet van de cactus.
не
Мне не нравится кактус.
cms/adverbs-webp/176235848.webp
in
De twee komen binnen.
в
Эти двое входят внутрь.
cms/adverbs-webp/142522540.webp
over
Ze wil de straat oversteken met de scooter.
через
Она хочет перейти дорогу на самокате.
cms/adverbs-webp/23708234.webp
correct
Het woord is niet correct gespeld.
правильно
Слово написано не правильно.
cms/adverbs-webp/164633476.webp
opnieuw
Ze ontmoetten elkaar opnieuw.
снова
Они встретились снова.
cms/adverbs-webp/135007403.webp
in
Gaat hij naar binnen of naar buiten?
в
Он идет внутрь или наружу?
cms/adverbs-webp/46438183.webp
voor
Ze was voorheen dikker dan nu.
раньше
Она была толще раньше, чем сейчас.
cms/adverbs-webp/178519196.webp
‘s morgens
Ik moet vroeg opstaan ‘s morgens.
утром
Мне нужно вставать рано утром.
cms/adverbs-webp/166071340.webp
uit
Ze komt uit het water.
из
Она выходит из воды.
cms/adverbs-webp/123249091.webp
samen
De twee spelen graag samen.
вместе
Эти двое любят играть вместе.