Лексика

Изучите наречия – нидерландский

cms/adverbs-webp/176340276.webp
bijna
Het is bijna middernacht.
почти
Сейчас почти полночь.
cms/adverbs-webp/162590515.webp
genoeg
Ze wil slapen en heeft genoeg van het lawaai.
достаточно
Она хочет спать и ей достаточно шума.
cms/adverbs-webp/38720387.webp
naar beneden
Ze springt naar beneden in het water.
вниз
Она прыгает в воду.
cms/adverbs-webp/178519196.webp
‘s morgens
Ik moet vroeg opstaan ‘s morgens.
утром
Мне нужно вставать рано утром.
cms/adverbs-webp/96364122.webp
eerst
Veiligheid komt eerst.
сначала
Безопасность прежде всего.
cms/adverbs-webp/29115148.webp
maar
Het huis is klein maar romantisch.
но
Дом маленький, но романтичный.
cms/adverbs-webp/128130222.webp
samen
We leren samen in een kleine groep.
вместе
Мы учимся вместе в небольшой группе.
cms/adverbs-webp/142522540.webp
over
Ze wil de straat oversteken met de scooter.
через
Она хочет перейти дорогу на самокате.
cms/adverbs-webp/111290590.webp
even
Deze mensen zijn verschillend, maar even optimistisch!
такой же
Эти люди разные, но одинаково оптимистичные!
cms/adverbs-webp/141168910.webp
daar
Het doel is daar.
там
Цель там.
cms/adverbs-webp/10272391.webp
al
Hij slaapt al.
уже
Он уже спит.
cms/adverbs-webp/172832880.webp
erg
Het kind is erg hongerig.
очень
Ребенок очень голоден.