Лексика

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/129945570.webp
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
отвечать
Она ответила вопросом.
cms/verbs-webp/115847180.webp
helpen
Iedereen helpt de tent opzetten.
помогать
Все помогают ставить палатку.
cms/verbs-webp/120452848.webp
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
знать
Она знает многие книги почти наизусть.
cms/verbs-webp/114052356.webp
branden
Het vlees mag niet branden op de grill.
жечь
Мясо не должно обжигаться на гриле.
cms/verbs-webp/117890903.webp
antwoorden
Zij antwoordt altijd eerst.
отвечать
Она всегда отвечает первой.
cms/verbs-webp/97784592.webp
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
обращать внимание
Нужно обращать внимание на дорожные знаки.
cms/verbs-webp/92207564.webp
rijden
Ze rijden zo snel als ze kunnen.
кататься
Они катаются так быстро, как могут.
cms/verbs-webp/84472893.webp
rijden
Kinderen rijden graag op fietsen of steps.
кататься
Дети любят кататься на велосипедах или самокатах.
cms/verbs-webp/110045269.webp
voltooien
Hij voltooit elke dag zijn jogroute.
завершать
Он завершает свой маршрут для пробежки каждый день.
cms/verbs-webp/73488967.webp
onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
исследовать
В этой лаборатории исследуют пробы крови.
cms/verbs-webp/78309507.webp
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
вырезать
Фигурки нужно вырезать.
cms/verbs-webp/79046155.webp
herhalen
Kun je dat alstublieft herhalen?
повторять
Можете ли вы повторить это?