Лексика

Изучите глаголы – нидерландский

cms/verbs-webp/100634207.webp
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
объяснять
Она объясняет ему, как работает устройство.
cms/verbs-webp/110233879.webp
creëren
Hij heeft een model voor het huis gecreëerd.
создавать
Он создал модель для дома.
cms/verbs-webp/120259827.webp
bekritiseren
De baas bekritiseert de werknemer.
критиковать
Босс критикует сотрудника.
cms/verbs-webp/120870752.webp
trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
вытаскивать
Как он собирается вытащить эту большую рыбу?
cms/verbs-webp/92266224.webp
uitzetten
Ze zet de elektriciteit uit.
выключить
Она выключает электричество.
cms/verbs-webp/84847414.webp
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
заботиться
Наш сын очень хорошо заботится о своем новом автомобиле.
cms/verbs-webp/81885081.webp
aansteken
Hij stak een lucifer aan.
сжигать
Он зажег спичку.
cms/verbs-webp/106725666.webp
controleren
Hij controleert wie daar woont.
проверять
Он проверяет, кто там живет.
cms/verbs-webp/91254822.webp
plukken
Ze plukte een appel.
собирать
Она собрала яблоко.
cms/verbs-webp/59066378.webp
opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.
обращать внимание на
Нужно обращать внимание на дорожные знаки.
cms/verbs-webp/111750432.webp
hangen
Ze hangen beide aan een tak.
висеть
Оба висят на ветке.
cms/verbs-webp/108556805.webp
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
смотреть вниз
Я мог смотреть на пляж из окна.