Besedni zaklad

Naučite se glagolov – nizozemščina

cms/verbs-webp/32180347.webp
uit elkaar halen
Onze zoon haalt alles uit elkaar!
razstaviti
Naš sin vse razstavi!
cms/verbs-webp/94153645.webp
huilen
Het kind huilt in het bad.
jokati
Otrok joka v kadi.
cms/verbs-webp/113415844.webp
verlaten
Veel Engelsen wilden de EU verlaten.
zapustiti
Veliko Angležev je želelo zapustiti EU.
cms/verbs-webp/120900153.webp
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
iti ven
Otroci končno želijo iti ven.
cms/verbs-webp/108118259.webp
vergeten
Ze is nu zijn naam vergeten.
pozabiti
Zdaj je pozabila njegovo ime.
cms/verbs-webp/99169546.webp
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.
gledati
Vsi gledajo v svoje telefone.
cms/verbs-webp/115520617.webp
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
povoziti
Kolesarja je povozil avto.
cms/verbs-webp/78973375.webp
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
dobiti bolniški
Od zdravnika mora dobiti bolniški list.
cms/verbs-webp/89025699.webp
dragen
De ezel draagt een zware last.
nositi
Osliček nosi težko breme.
cms/verbs-webp/91930542.webp
stoppen
De agente stopt de auto.
ustaviti
Policistka ustavi avto.
cms/verbs-webp/73488967.webp
onderzoeken
Bloedmonsters worden in dit lab onderzocht.
pregledati
V tem laboratoriju pregledujejo vzorce krvi.
cms/verbs-webp/119501073.webp
tegenover liggen
Daar is het kasteel - het ligt er recht tegenover!
ležati nasproti
Tam je grad - leži ravno nasproti!