schoppen
Ze schoppen graag, maar alleen bij tafelvoetbal.
踢
他们喜欢踢球,但只在桌上足球中。
denken
Wie denk je dat sterker is?
认为
你认为谁更强?
komen
Ik ben blij dat je bent gekomen!
来
我很高兴你来了!
terugkrijgen
Ik kreeg het wisselgeld terug.
找回
我找回了零钱。
achterna rennen
De moeder rent achter haar zoon aan.
追
妈妈追着她的儿子跑。
drijven
De cowboys drijven het vee met paarden.
驱赶
牛仔骑马驱赶牛群。
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
进入
船正在进入港口。
spellen
De kinderen leren spellen.
拼写
孩子们正在学习拼写。
recht hebben op
Ouderen hebben recht op een pensioen.
有权
老人有权领取养老金。
wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.
叫醒
闹钟在上午10点叫醒她。
walgen van
Ze walgde van spinnen.
厌恶
她对蜘蛛感到厌恶。
verlaten
Toeristen verlaten het strand rond de middag.
离开
游客在中午离开海滩。