begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
理解
人们不能理解关于计算机的一切。
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
出去
孩子们终于想出去了。
toelopen
Het meisje loopt naar haar moeder toe.
跑向
女孩跑向她的母亲。
ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
接收
我可以接收到非常快的互联网。
uitgeven
Ze heeft al haar geld uitgegeven.
花费
她花光了所有的钱。
zwemmen
Ze zwemt regelmatig.
游泳
她经常游泳。
boos worden
Ze wordt boos omdat hij altijd snurkt.
生气
因为他总是打鼾,所以她很生气。
missen
Ze heeft een belangrijke afspraak gemist.
错过
她错过了一个重要的约会。
voorbijgaan
De tijd gaat soms langzaam voorbij.
过去
时间有时过得很慢。
wachten
Ze wacht op de bus.
等待
她正在等公共汽车。
vertrouwen
We vertrouwen elkaar allemaal.
信任
我们都互相信任。
op handen zijn
Een ramp is op handen.
即将到来
一场灾难即将到来。