bedekken
Het kind bedekt zijn oren.
盖住
孩子盖住了它的耳朵。
aanrijden
Een fietser werd aangereden door een auto.
被撞
一名骑自行车的人被汽车撞了。
blind worden
De man met de badges is blind geworden.
失明
戴徽章的男子已经失明了。
ontvangen
Ik kan zeer snel internet ontvangen.
接收
我可以接收到非常快的互联网。
vrienden worden
De twee zijn vrienden geworden.
成为朋友
两人已经成为朋友。
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
停下
你在红灯前必须停车。
aanzetten
Zet de TV aan!
打开
打开电视!
binnenlaten
Buiten sneeuwde het en we lieten ze binnen.
让进
外面下雪了,我们让他们进来。
bedanken
Ik bedank je er heel erg voor!
感谢
我非常感谢你!
bespreken
Ze bespreken hun plannen.
讨论
他们在讨论他们的计划。
wegrijden
Ze rijdt weg in haar auto.
开走
她开车离开了。
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
回应
她以一个问题回应。