willen verlaten
Ze wil haar hotel verlaten.
想离开
她想离开她的酒店。
bedekken
Het kind bedekt zichzelf.
盖住
孩子盖住了自己。
geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.
给
父亲想给儿子一些额外的钱。
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
丢失
等一下,你丢了你的钱包!
kennen
Ze kent veel boeken bijna uit haar hoofd.
知道
她几乎知道很多书的内容。
springen
Hij sprong in het water.
跳
他跳进了水里。
draaien
Je mag naar links draaien.
转
你可以左转。
kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.
看
每个人都在看他们的手机。
trekken
Hij trekt de slee.
拉
他拉雪橇。
ziektebriefje halen
Hij moet een ziektebriefje halen bij de dokter.
得到病假条
他必须从医生那里得到一个病假条。
voorzien
Strandstoelen worden voor de vakantiegangers voorzien.
提供
给度假者提供了沙滩椅。
ontvangen
Hij ontvangt een goed pensioen op oudere leeftijd.
获得
他老年时获得了很好的退休金。