voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
介绍
他正在向他的父母介绍他的新女友。
failliet gaan
Het bedrijf gaat waarschijnlijk binnenkort failliet.
破产
企业很可能很快就会破产。
aanraken
De boer raakt zijn planten aan.
触摸
农民触摸他的植物。
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
让...前面
没有人想在超市结账时让他走在前面。
bidden
Hij bidt in stilte.
祈祷
他静静地祈祷。
rijden
Ze rijden zo snel als ze kunnen.
骑
他们骑得尽可能快。
stoppen
De agente stopt de auto.
停下
女警察让汽车停下。
opletten
Men moet opletten voor de verkeersborden.
注意
人们必须注意路标。
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
监控
这里的一切都被摄像头监控。
sturen
Ik stuur je een brief.
发送
我正在给你发送一封信。
beschadigen
Twee auto’s raakten beschadigd bij het ongeluk.
损坏
事故中有两辆车被损坏。
oogsten
We hebben veel wijn geoogst.
收获
我们收获了很多葡萄酒。