opkomen voor
De twee vrienden willen altijd voor elkaar opkomen.
支持
两个朋友总是想互相支持。
werken voor
Hij heeft hard gewerkt voor zijn goede cijfers.
为...工作
他为了他的好成绩而努力工作。
binnenlaten
Men moet nooit vreemden binnenlaten.
让进
人们永远不应该让陌生人进来。
raden
Je moet raden wie ik ben!
猜测
你必须猜我是谁!
verliezen
Wacht, je hebt je portemonnee verloren!
丢失
等一下,你丢了你的钱包!
sluiten
Ze sluit de gordijnen.
关闭
她关上窗帘。
kussen
Hij kust de baby.
亲吻
他亲吻了婴儿。
rondkomen
Ze moet rondkomen met weinig geld.
度过
她必须用很少的钱度过。
ritselen
De bladeren ritselen onder mijn voeten.
沙沙作响
我脚下的叶子沙沙作响。
aankomen
Het vliegtuig is op tijd aangekomen.
到达
飞机已经准时到达。
bekend zijn met
Ze is niet bekend met elektriciteit.
熟悉
她对电不熟悉。