Словарь

Изучите наречия – нидерландский

cms/adverbs-webp/23025866.webp
de hele dag
De moeder moet de hele dag werken.
весь день
Мать должна работать весь день.
cms/adverbs-webp/138988656.webp
altijd
Je kunt ons altijd bellen.
в любое время
Вы можете позвонить нам в любое время.
cms/adverbs-webp/54073755.webp
erop
Hij klimt op het dak en zit erop.
на нем
Он забирается на крышу и садится на него.
cms/adverbs-webp/172832880.webp
erg
Het kind is erg hongerig.
очень
Ребенок очень голоден.
cms/adverbs-webp/162590515.webp
genoeg
Ze wil slapen en heeft genoeg van het lawaai.
достаточно
Она хочет спать и ей достаточно шума.
cms/adverbs-webp/67795890.webp
in
Ze springen in het water.
в
Они прыгают в воду.
cms/adverbs-webp/77731267.webp
veel
Ik lees inderdaad veel.
много
Я действительно много читаю.
cms/adverbs-webp/164633476.webp
opnieuw
Ze ontmoetten elkaar opnieuw.
снова
Они встретились снова.
cms/adverbs-webp/135007403.webp
in
Gaat hij naar binnen of naar buiten?
в
Он идет внутрь или наружу?
cms/adverbs-webp/96364122.webp
eerst
Veiligheid komt eerst.
сначала
Безопасность прежде всего.
cms/adverbs-webp/166071340.webp
uit
Ze komt uit het water.
из
Она выходит из воды.
cms/adverbs-webp/96549817.webp
weg
Hij draagt de prooi weg.
прочь
Он уносит добычу прочь.