Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/75001292.webp
wegrijden
Toen het licht veranderde, reden de auto’s weg.
partir
Quando o sinal mudou, os carros partiram.
cms/verbs-webp/4553290.webp
binnenkomen
Het schip komt de haven binnen.
entrar
O navio está entrando no porto.
cms/verbs-webp/99951744.webp
verdenken
Hij verdenkt dat het zijn vriendin is.
suspeitar
Ele suspeita que seja sua namorada.
cms/verbs-webp/15441410.webp
uitspreken
Ze wil zich uitspreken tegen haar vriend.
expressar-se
Ela quer se expressar para sua amiga.
cms/verbs-webp/122290319.webp
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
reservar
Quero reservar algum dinheiro todo mês para mais tarde.
cms/verbs-webp/93221279.webp
branden
Er brandt een vuur in de open haard.
queimar
Há um fogo queimando na lareira.
cms/verbs-webp/108014576.webp
weerzien
Ze zien elkaar eindelijk weer.
reencontrar
Eles finalmente se reencontram.
cms/verbs-webp/123298240.webp
ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
encontrar
Os amigos se encontraram para um jantar compartilhado.
cms/verbs-webp/102167684.webp
vergelijken
Ze vergelijken hun cijfers.
comparar
Eles comparam suas figuras.
cms/verbs-webp/19584241.webp
ter beschikking hebben
Kinderen hebben alleen zakgeld ter beschikking.
dispor
Crianças só têm mesada à sua disposição.
cms/verbs-webp/8482344.webp
kussen
Hij kust de baby.
beijar
Ele beija o bebê.
cms/verbs-webp/77738043.webp
beginnen
De soldaten beginnen.
começar
Os soldados estão começando.