Woordenlijst
Leer werkwoorden – Portugees (BR)

trazer
O entregador está trazendo a comida.
brengen
De bezorger brengt het eten.

ouvir
Ele está ouvindo ela.
luisteren
Hij luistert naar haar.

estar localizado
Uma pérola está localizada dentro da concha.
zich bevinden
Er bevindt zich een parel in de schelp.

apresentar
Ele está apresentando sua nova namorada aos seus pais.
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.

lavar
A mãe lava seu filho.
wassen
De moeder wast haar kind.

mencionar
O chefe mencionou que vai demiti-lo.
vermelden
De baas vermeldde dat hij hem zal ontslaan.

deixar
Os donos deixam seus cachorros comigo para um passeio.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.

errar
Ele errou o prego e se machucou.
missen
Hij miste de spijker en verwondde zichzelf.

enfatizar
Você pode enfatizar seus olhos bem com maquiagem.
benadrukken
Je kunt je ogen goed benadrukken met make-up.

sentir
A mãe sente muito amor pelo seu filho.
voelen
De moeder voelt veel liefde voor haar kind.

liquidar
A mercadoria está sendo liquidada.
uitverkopen
De koopwaar wordt uitverkocht.
