Ordliste

Lær adverbier – Nederlandsk

cms/adverbs-webp/138692385.webp
ergens
Een konijn heeft zich ergens verstopt.
et eller andet sted
En kanin har gemt sig et eller andet sted.
cms/adverbs-webp/134906261.webp
al
Het huis is al verkocht.
allerede
Huset er allerede solgt.
cms/adverbs-webp/174985671.webp
bijna
De tank is bijna leeg.
næsten
Tanken er næsten tom.
cms/adverbs-webp/145004279.webp
nergens
Deze sporen leiden naar nergens.
ingen steder
Disse spor fører ingen steder hen.
cms/adverbs-webp/155080149.webp
waarom
Kinderen willen weten waarom alles is zoals het is.
hvorfor
Børn vil vide, hvorfor alt er, som det er.
cms/adverbs-webp/166071340.webp
uit
Ze komt uit het water.
ud
Hun kommer ud af vandet.
cms/adverbs-webp/135007403.webp
in
Gaat hij naar binnen of naar buiten?
i
Går han ind eller ud?
cms/adverbs-webp/178180190.webp
daar
Ga daarheen, vraag dan opnieuw.
der
Gå derhen, og spørg derefter igen.
cms/adverbs-webp/102260216.webp
morgen
Niemand weet wat morgen zal zijn.
i morgen
Ingen ved, hvad der vil ske i morgen.
cms/adverbs-webp/164633476.webp
opnieuw
Ze ontmoetten elkaar opnieuw.
igen
De mødtes igen.
cms/adverbs-webp/96228114.webp
nu
Moet ik hem nu bellen?
nu
Skal jeg ringe til ham nu?
cms/adverbs-webp/121564016.webp
lang
Ik moest lang in de wachtkamer wachten.
længe
Jeg måtte vente længe i venteværelset.