Ordliste

Lær verber – Nederlandsk

cms/verbs-webp/61575526.webp
wijken
Veel oude huizen moeten wijken voor de nieuwe.
vige pladsen
Mange gamle huse skal vige pladsen for de nye.
cms/verbs-webp/110322800.webp
kwaadspreken
De klasgenoten spreken kwaad over haar.
tale dårligt
Klassekammeraterne taler dårligt om hende.
cms/verbs-webp/55119061.webp
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
begynde at løbe
Atleten er ved at begynde at løbe.
cms/verbs-webp/44848458.webp
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
stoppe
Du skal stoppe ved det røde lys.
cms/verbs-webp/106203954.webp
gebruiken
We gebruiken gasmaskers in het vuur.
bruge
Vi bruger gasmasker i ilden.
cms/verbs-webp/103232609.webp
tentoonstellen
Hier wordt moderne kunst tentoongesteld.
udstille
Moderne kunst udstilles her.
cms/verbs-webp/44159270.webp
teruggeven
De leraar geeft de essays terug aan de studenten.
returnere
Læreren returnerer opgaverne til eleverne.
cms/verbs-webp/123947269.webp
monitoren
Alles wordt hier door camera’s gemonitord.
overvåge
Alt her overvåges af kameraer.
cms/verbs-webp/83776307.webp
verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.
flytte
Min nevø flytter.
cms/verbs-webp/91906251.webp
roepen
De jongen roept zo luid als hij kan.
råbe
Drengen råber så højt han kan.
cms/verbs-webp/119895004.webp
schrijven
Hij schrijft een brief.
skrive
Han skriver et brev.
cms/verbs-webp/47241989.webp
opzoeken
Wat je niet weet, moet je opzoeken.
slå op
Hvad du ikke ved, skal du slå op.