Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/70864457.webp
brengen
De bezorger brengt het eten.
trazer
O entregador está trazendo a comida.
cms/verbs-webp/125319888.webp
bedekken
Ze bedekt haar haar.
cobrir
Ela cobre seu cabelo.
cms/verbs-webp/75423712.webp
veranderen
Het licht veranderde in groen.
mudar
A luz mudou para verde.
cms/verbs-webp/79582356.webp
ontcijferen
Hij ontcijfert de kleine letters met een vergrootglas.
decifrar
Ele decifra as letras pequenas com uma lupa.
cms/verbs-webp/91997551.webp
begrijpen
Men kan niet alles over computers begrijpen.
entender
Não se pode entender tudo sobre computadores.
cms/verbs-webp/55119061.webp
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.
começar a correr
O atleta está prestes a começar a correr.
cms/verbs-webp/79317407.webp
bevelen
Hij beveelt zijn hond.
comandar
Ele comanda seu cachorro.
cms/verbs-webp/132125626.webp
overtuigen
Ze moet haar dochter vaak overtuigen om te eten.
persuadir
Ela frequentemente tem que persuadir sua filha a comer.
cms/verbs-webp/89636007.webp
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.
assinar
Ele assinou o contrato.
cms/verbs-webp/61389443.webp
liggen
De kinderen liggen samen in het gras.
deitar
As crianças estão deitadas juntas na grama.
cms/verbs-webp/47969540.webp
blind worden
De man met de badges is blind geworden.
ficar cego
O homem com os distintivos ficou cego.
cms/verbs-webp/124545057.webp
luisteren naar
De kinderen luisteren graag naar haar verhalen.
ouvir
As crianças gostam de ouvir suas histórias.