Vocabulário

Aprenda verbos – Holandês

cms/verbs-webp/121264910.webp
snijden
Voor de salade moet je de komkommer snijden.
cortar
Para a salada, você tem que cortar o pepino.
cms/verbs-webp/102447745.webp
annuleren
Hij heeft helaas de vergadering geannuleerd.
cancelar
Ele infelizmente cancelou a reunião.
cms/verbs-webp/102168061.webp
protesteren
Mensen protesteren tegen onrecht.
protestar
As pessoas protestam contra a injustiça.
cms/verbs-webp/108556805.webp
naar beneden kijken
Ik kon vanuit het raam naar het strand beneden kijken.
olhar para baixo
Eu pude olhar para a praia da janela.
cms/verbs-webp/43100258.webp
ontmoeten
Soms ontmoeten ze elkaar in het trappenhuis.
encontrar
Às vezes eles se encontram na escada.
cms/verbs-webp/105224098.webp
bevestigen
Ze kon het goede nieuws aan haar man bevestigen.
confirmar
Ela pôde confirmar a boa notícia ao marido.
cms/verbs-webp/98082968.webp
luisteren
Hij luistert naar haar.
ouvir
Ele está ouvindo ela.
cms/verbs-webp/9435922.webp
dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
aproximar
Os caracóis estão se aproximando um do outro.
cms/verbs-webp/27564235.webp
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
trabalhar em
Ele tem que trabalhar em todos esses arquivos.
cms/verbs-webp/70864457.webp
brengen
De bezorger brengt het eten.
trazer
O entregador está trazendo a comida.
cms/verbs-webp/70624964.webp
plezier hebben
We hebben veel plezier gehad op de kermis!
divertir-se
Nos divertimos muito no parque de diversões!
cms/verbs-webp/130814457.webp
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
adicionar
Ela adiciona um pouco de leite ao café.