Woordenlijst

Leer werkwoorden – Portugees (PT)

cms/verbs-webp/102631405.webp
esquecer
Ela não quer esquecer o passado.
vergeten
Ze wil het verleden niet vergeten.
cms/verbs-webp/46602585.webp
transportar
Nós transportamos as bicicletas no teto do carro.
vervoeren
We vervoeren de fietsen op het dak van de auto.
cms/verbs-webp/125319888.webp
cobrir
Ela cobre seu cabelo.
bedekken
Ze bedekt haar haar.
cms/verbs-webp/100649547.webp
contratar
O candidato foi contratado.
aannemen
De sollicitant werd aangenomen.
cms/verbs-webp/35862456.webp
começar
Uma nova vida começa com o casamento.
beginnen
Een nieuw leven begint met een huwelijk.
cms/verbs-webp/119952533.webp
provar
Isso prova muito bem!
smaken
Dit smaakt echt goed!
cms/verbs-webp/123953850.webp
salvar
Os médicos conseguiram salvar sua vida.
redden
De dokters konden zijn leven redden.
cms/verbs-webp/120220195.webp
vender
Os comerciantes estão vendendo muitos produtos.
verkopen
De handelaren verkopen veel goederen.
cms/verbs-webp/85010406.webp
pular sobre
O atleta deve pular o obstáculo.
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
cms/verbs-webp/124458146.webp
deixar
Os donos deixam seus cachorros comigo para um passeio.
overlaten
De eigenaren laten hun honden aan mij over voor een wandeling.
cms/verbs-webp/124320643.webp
achar difícil
Ambos acham difícil dizer adeus.
moeilijk vinden
Beiden vinden het moeilijk om afscheid te nemen.
cms/verbs-webp/3270640.webp
perseguir
O cowboy persegue os cavalos.
achtervolgen
De cowboy achtervolgt de paarden.