Grundlæggende
Grundlæggende | Førstehjælp | Sætninger for begyndere

Goededag! Hoe is het met je?
God dag! Hvordan har du det?

Het gaat goed met mij!
Jeg har det godt!

Ik voel me niet zo lekker!
Jeg har det ikke så godt!

Goedemorgen!
Godmorgen!

Goedeavond!
God aften!

Welterusten!
Godnat!

Tot ziens! Doei!
Farvel! farvel!

Waar komen mensen vandaan?
Hvor kommer folk fra?

Ik kom uit Afrika.
Jeg kommer fra Afrika.

Ik kom uit de VS.
Jeg er fra USA.

Mijn paspoort is weg en mijn geld is weg.
Mit pas er væk, og mine penge er væk.

O, het spijt me!
Åh jeg er ked af det!

Ik spreek Frans.
Jeg taler fransk.

Ik spreek niet zo goed Frans.
Jeg taler ikke så godt fransk.

Ik kan je niet verstaan!
Jeg kan ikke forstå dig!

Kunt u alstublieft langzaam spreken?
Kan du venligst tale langsomt?

Kunt u dat alstublieft herhalen?
Kan du venligst gentage det?

Kun je dit alsjeblieft opschrijven?
Kan du venligst skrive dette ned?

Wie is dat? Wat is hij aan het doen?
Hvem er det? Hvad laver han?

Ik weet het niet.
Jeg ved det ikke.

Wat is je naam?
Hvad er dit navn?

Mijn naam is …
Mit navn er…

Bedankt!
Tak!

Graag gedaan.
Du er velkommen.

Wat voor werk doet u?
Hvad laver du til livets ophold?

Ik werk in Duitsland.
Jeg arbejder i Tyskland.

Kan ik een koffie voor je kopen?
Må jeg købe en kop kaffe til dig?

Mag ik je uitnodigen voor een etentje?
Må jeg invitere dig på middag?

Bent u getrouwd?
Er du gift?

Heeft u kinderen? Ja, een dochter en een zoon.
Har du børn? - Ja, en datter og en søn.

Ik ben nog steeds vrijgezel.
Jeg er stadig single.

Het menu, alstublieft!
Menuen, tak!

Je ziet er mooi uit.
Du ser smuk ud.

Ik vind je leuk.
Jeg kan lide dig.

Proost!
Skål!

Ik houd van je.
Jeg elsker dig.

Kan ik je naar huis brengen?
Må jeg tage dig med hjem?

Ja! - Nee! - Misschien!
Ja! - Nej! - Måske!

De rekening, alstublieft!
Regningen, tak!

We willen naar het treinstation.
Vi vil til togstationen.

Ga rechtdoor, dan rechts, dan links.
Gå ligeud, så til højre og så til venstre.

Ik ben verdwaald.
Jeg er fortabt.

Wanneer komt de bus?
Hvornår kommer bussen?

Ik heb een taxi nodig.
Jeg skal bruge en taxa.

Hoeveel kost het?
Hvor meget koster det?

Dat is te duur!
Det er for dyrt!

Help!
Hjælp!

Kun je mij helpen?
Kan du hjælpe mig?

Wat is er gebeurd?
Hvad skete der?

Ik heb een dokter nodig!
Jeg har brug for en læge!

Waar doet het pijn?
Hvor gør det ondt?

Ik voel me duizelig.
Jeg føler mig svimmel.

Ik heb hoofdpijn.
Jeg har hovedpine.
