Woordenlijst
Tsjechisch – Werkwoorden oefenen

vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.

geven
De vader wil zijn zoon wat extra geld geven.

opletten
Men moet opletten voor de verkeerstekens.

langskomen
De artsen komen elke dag bij de patiënt langs.

smaken
Dit smaakt echt goed!

beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.

bevatten
Vis, kaas en melk bevatten veel eiwitten.

voltooien
Kun je de puzzel voltooien?

moeten gaan
Ik heb dringend vakantie nodig; ik moet gaan!

voorbijgaan
De middeleeuwse periode is voorbijgegaan.

pronken
Hij pronkt graag met zijn geld.
