Ordforråd
Lær verb – Dutch

verbranden
Je moet geen geld verbranden.
brenne
Du bør ikkje brenne pengar.

sturen
De goederen worden in een pakket naar mij gestuurd.
sende
Varene vil bli sendt til meg i ei pakke.

onderstrepen
Hij onderstreepte zijn uitspraak.
understreke
Han understreka utsegna si.

een fout maken
Denk goed na zodat je geen fout maakt!
gjere feil
Tenk nøye så du ikkje gjer feil!

afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
brenne ned
Elden vil brenne ned mykje av skogen.

schilderen
De auto wordt blauw geschilderd.
male
Bilen blir malt blå.

noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
nemne
Kor mange land kan du nemne?

trouwen
Het stel is net getrouwd.
gifte seg
Paret har nettopp gifta seg.

verwijderen
Hoe kan men een rode wijnvlek verwijderen?
fjerne
Korleis kan ein fjerne ein raudvin flekk?

slaan
Ze slaat de bal over het net.
slå
Ho slår ballen over nettet.

verloven
Ze hebben stiekem verloofd!
forlove seg
Dei har heimleg forlova seg!
