Woordenlijst
Leer werkwoorden – Tsjechisch
volat
Můj učitel mě často volá.
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
obejmout
Matka obejme malé nožky miminka.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.
přeskočit
Sportovec musí přeskočit překážku.
overspringen
De atleet moet over het obstakel springen.
jít dál
V tomto bodě nemůžete jít dál.
verder gaan
Je kunt op dit punt niet verder gaan.
nechat bez slov
Překvapení ji nechalo bez slov.
sprakeloos maken
De verrassing maakt haar sprakeloos.
sledovat myšlenku
U karetních her musíš sledovat myšlenku.
meedenken
Je moet meedenken bij kaartspellen.
odeslat
Tento balík bude brzy odeslán.
versturen
Dit pakket wordt binnenkort verstuurd.
zastavit
Policistka zastavila auto.
stoppen
De agente stopt de auto.
čekat
Musíme ještě čekat měsíc.
wachten
We moeten nog een maand wachten.
postoupit
Šneci postupují jen pomalu.
vooruitgang boeken
Slakken boeken alleen langzame vooruitgang.
zatěžovat
Kancelářská práce ji hodně zatěžuje.
belasten
Kantoorwerk belast haar erg.