Woordenlijst
Leer werkwoorden – Tsjechisch
tlačit
Sestra tlačí pacienta na vozíku.
duwen
De verpleegster duwt de patiënt in een rolstoel.
jíst
Co dnes chceme jíst?
eten
Wat willen we vandaag eten?
omezit se
Nemohu utratit příliš mnoho peněz; musím se omezit.
beheersen
Ik kan niet te veel geld uitgeven; ik moet me beheersen.
sebrat
Musíme sebrat všechna jablka.
oprapen
We moeten alle appels oprapen.
odložit
Chci každý měsíc odložit nějaké peníze na později.
opzij zetten
Ik wil elke maand wat geld opzij zetten voor later.
patřit
Moje žena mi patří.
toebehoren
Mijn vrouw behoort mij toe.
pracovat na
Musí pracovat na všech těchto souborech.
werken aan
Hij moet aan al deze bestanden werken.
projet
Auto projíždí stromem.
doorrijden
De auto rijdt door een boom.
podávat
Dnes nám jídlo podává sám kuchař.
bedienen
De chef bedient ons vandaag zelf.
hořet
V krbu hoří oheň.
branden
Er brandt een vuur in de open haard.
zvonit
Zvonek zvoní každý den.
rinkelen
De bel rinkelt elke dag.