Woordeskat
Leer Werkwoorde – Nederlands

overweg kunnen
Stop met ruziën en kunnen jullie eindelijk met elkaar overweg!
oor die weg kom
Beëindig jou stryd en kom eindelik oor die weg!

sluiten
Ze sluit de gordijnen.
sluit
Sy sluit die gordyne.

dragen
De ezel draagt een zware last.
dra
Die donkie dra ’n swaar las.

dichterbij komen
De slakken komen dichter bij elkaar.
kom nader
Die slakke kom nader aan mekaar.

schrijven
Hij schrijft een brief.
skryf
Hy skryf ’n brief.

oefenen
De vrouw beoefent yoga.
oefen
Die vrou oefen joga.

publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
publiseer
Die uitgewer het baie boeke gepubliseer.

annuleren
De vlucht is geannuleerd.
kanselleer
Die vlug is gekanselleer.

hangen
IJsspegels hangen van het dak.
hang af
Ystappels hang af van die dak.

blind worden
De man met de badges is blind geworden.
blind word
Die man met die merke het blind geword.

ontmoeten
De vrienden ontmoetten elkaar voor een gezamenlijk diner.
ontmoet
Die vriende het ontmoet vir ’n gesamentlike ete.
