Vocabulaire

Apprendre les verbes – Néerlandais

cms/verbs-webp/118780425.webp
proeven
De chef-kok proeft de soep.
goûter
Le chef goûte la soupe.
cms/verbs-webp/120900153.webp
uitgaan
De kinderen willen eindelijk naar buiten.
sortir
Les enfants veulent enfin sortir.
cms/verbs-webp/127620690.webp
belasten
Bedrijven worden op verschillende manieren belast.
taxer
Les entreprises sont taxées de diverses manières.
cms/verbs-webp/73751556.webp
bidden
Hij bidt in stilte.
prier
Il prie silencieusement.
cms/verbs-webp/93697965.webp
rondrijden
De auto’s rijden in een cirkel rond.
tourner
Les voitures tournent en cercle.
cms/verbs-webp/21689310.webp
aanspreken
Mijn leraar spreekt me vaak aan.
interroger
Mon professeur m’interroge souvent.
cms/verbs-webp/73649332.webp
schreeuwen
Als je gehoord wilt worden, moet je je boodschap luid schreeuwen.
crier
Si tu veux être entendu, tu dois crier ton message fort.
cms/verbs-webp/95625133.webp
houden van
Ze houdt heel veel van haar kat.
aimer
Elle aime beaucoup son chat.
cms/verbs-webp/102677982.webp
voelen
Ze voelt de baby in haar buik.
sentir
Elle sent le bébé dans son ventre.
cms/verbs-webp/78932829.webp
ondersteunen
We ondersteunen de creativiteit van ons kind.
soutenir
Nous soutenons la créativité de notre enfant.
cms/verbs-webp/81986237.webp
mengen
Ze mengt een vruchtensap.
mélanger
Elle mélange un jus de fruits.
cms/verbs-webp/94482705.webp
vertalen
Hij kan tussen zes talen vertalen.
traduire
Il peut traduire entre six langues.