Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/129945570.webp
antwoorden
Ze antwoordde met een vraag.
erwidern
Sie erwiderte mit einer Frage.
cms/verbs-webp/80552159.webp
werken
De motorfiets is kapot; hij werkt niet meer.
funktionieren
Das Motorrad ist kaputt, es funktioniert nicht mehr.
cms/verbs-webp/103910355.webp
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.
sitzen
Viele Menschen sitzen im Raum.
cms/verbs-webp/90643537.webp
zingen
De kinderen zingen een lied.
singen
Die Kinder singen ein Lied.
cms/verbs-webp/81740345.webp
samenvatten
Je moet de belangrijkste punten uit deze tekst samenvatten.
zusammenfassen
Man muss das Wichtigste aus diesem Text zusammenfassen.
cms/verbs-webp/121112097.webp
schilderen
Ik heb een mooi schilderij voor je geschilderd!
malen
Ich habe ein schönes Bild für dich gemalt!
cms/verbs-webp/101742573.webp
schilderen
Ze heeft haar handen geschilderd.
bemalen
Sie hat ihre Hände bemalt.
cms/verbs-webp/130814457.webp
toevoegen
Ze voegt wat melk toe aan de koffie.
hinzufügen
Sie fügt dem Kaffee noch etwas Milch hinzu.
cms/verbs-webp/109542274.webp
doorlaten
Moeten vluchtelingen aan de grenzen worden doorgelaten?
durchlassen
Soll man Flüchtlinge an den Grenzen durchlassen?
cms/verbs-webp/91254822.webp
plukken
Ze plukte een appel.
pflücken
Sie hat einen Apfel gepflückt.
cms/verbs-webp/117490230.webp
bestellen
Ze bestelt ontbijt voor zichzelf.
bestellen
Sie bestellt sich ein Frühstück.
cms/verbs-webp/99633900.webp
verkennen
Mensen willen Mars verkennen.
erkunden
Der Mensch will den Mars erkunden.