Wortschatz

Lernen Sie Verben – Niederländisch

cms/verbs-webp/100565199.webp
ontbijten
We ontbijten het liefst op bed.
frühstücken
Wir frühstücken am liebsten im Bett.
cms/verbs-webp/120762638.webp
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
mitteilen
Ich muss Ihnen etwas Wichtiges mitteilen.
cms/verbs-webp/67880049.webp
loslaten
Je mag de grip niet loslaten!
loslassen
Du darfst den Griff nicht loslassen!
cms/verbs-webp/64053926.webp
overwinnen
De atleten overwinnen de waterval.
überwinden
Die Sportler überwinden den Wasserfall.
cms/verbs-webp/113671812.webp
delen
We moeten leren onze rijkdom te delen.
teilen
Wir müssen lernen, unseren Wohlstand zu teilen.
cms/verbs-webp/77581051.webp
aanbieden
Wat bied je me aan voor mijn vis?
bieten
Was bietet ihr mir für meinen Fisch?
cms/verbs-webp/36190839.webp
bestrijden
De brandweer bestrijdt het vuur vanuit de lucht.
bekämpfen
Die Feuerwehr bekämpft den Brand aus der Luft.
cms/verbs-webp/79322446.webp
voorstellen
Hij stelt zijn nieuwe vriendin voor aan zijn ouders.
vorstellen
Er stellt seinen Eltern seine neue Freundin vor.
cms/verbs-webp/78309507.webp
uitknippen
De vormen moeten worden uitgeknipt.
ausschneiden
Die Formen müssen ausgeschnitten werden.
cms/verbs-webp/75508285.webp
verheugen
Kinderen verheugen zich altijd op sneeuw.
sich freuen
Kinder freuen sich immer über Schnee.
cms/verbs-webp/46385710.webp
accepteren
Creditcards worden hier geaccepteerd.
akzeptieren
Hier werden Kreditkarten akzeptiert.
cms/verbs-webp/107273862.webp
verbonden zijn
Alle landen op aarde zijn met elkaar verbonden.
zusammenhängen
Alle Länder auf der Erde hängen miteinander zusammen.