Woordenlijst
Urdu – Werkwoorden oefenen

begrijpen
Ik begreep eindelijk de taak!

vertrekken
Onze vakantiegasten vertrokken gisteren.

schoppen
Pas op, het paard kan schoppen!

negeren
Het kind negeert de woorden van zijn moeder.

eens zijn
De buren konden het niet eens worden over de kleur.

verhuizen
Mijn neefje gaat verhuizen.

doen
Dat had je een uur geleden moeten doen!

bewandelen
Dit pad mag niet bewandeld worden.

kijken
Iedereen kijkt naar hun telefoons.

kletsen
Ze kletsen met elkaar.

trekken
Hoe gaat hij die grote vis eruit trekken?
