Woordenlijst
Leer werkwoorden – Esperanto

sidi
Multaj homoj sidas en la ĉambro.
zitten
Er zitten veel mensen in de kamer.

kisi
Li kisas la bebon.
kussen
Hij kust de baby.

subskribi
Li subskribis la kontrakton.
ondertekenen
Hij ondertekende het contract.

ekiri kuri
La sportisto baldaŭ ekiras kuri.
beginnen met rennen
De atleet staat op het punt om te beginnen met rennen.

etendi
Li etendas siajn brakojn larĝe.
uitspreiden
Hij spreidt zijn armen wijd uit.

importi
Ni importas fruktojn el multaj landoj.
importeren
We importeren fruit uit veel landen.

antaŭenigi
Ni bezonas antaŭenigi alternativojn al aŭtomobila trafiko.
bevorderen
We moeten alternatieven voor autoverkeer bevorderen.

ĉirkaŭpreni
La patrino ĉirkaŭprenas la bebaĵajn piedojn.
omarmen
De moeder omarmt de kleine voetjes van de baby.

veki
La vekhorloĝo vekas ŝin je la 10a atm.
wekken
De wekker wekt haar om 10 uur ’s ochtends.

devi
Oni devus trinki multe da akvo.
moeten
Men zou veel water moeten drinken.

okazi
Io malbona okazis.
gebeuren
Er is iets ergs gebeurd.
