Woordenlijst

Leer werkwoorden – Italiaans

cms/verbs-webp/120762638.webp
dire
Ho qualcosa di importante da dirti.
vertellen
Ik heb iets belangrijks te vertellen.
cms/verbs-webp/92612369.webp
parcheggiare
Le biciclette sono parcheggiate davanti alla casa.
parkeren
De fietsen staan voor het huis geparkeerd.
cms/verbs-webp/120978676.webp
incendiare
L’incendio distruggerà molta parte della foresta.
afbranden
Het vuur zal een groot deel van het bos afbranden.
cms/verbs-webp/102731114.webp
pubblicare
L’editore ha pubblicato molti libri.
publiceren
De uitgever heeft veel boeken gepubliceerd.
cms/verbs-webp/119188213.webp
votare
Gli elettori stanno votando sul loro futuro oggi.
stemmen
De kiezers stemmen vandaag over hun toekomst.
cms/verbs-webp/44848458.webp
fermare
Devi fermarti al semaforo rosso.
stoppen
Je moet stoppen bij het rode licht.
cms/verbs-webp/98977786.webp
nominare
Quanti paesi puoi nominare?
noemen
Hoeveel landen kun je noemen?
cms/verbs-webp/120655636.webp
aggiornare
Oggi devi costantemente aggiornare le tue conoscenze.
updaten
Tegenwoordig moet je je kennis voortdurend updaten.
cms/verbs-webp/124274060.webp
lasciare
Mi ha lasciato una fetta di pizza.
achterlaten
Ze liet een stuk pizza voor me achter.
cms/verbs-webp/100634207.webp
spiegare
Lei gli spiega come funziona il dispositivo.
uitleggen
Ze legt hem uit hoe het apparaat werkt.
cms/verbs-webp/95543026.webp
partecipare
Lui sta partecipando alla gara.
deelnemen
Hij neemt deel aan de race.
cms/verbs-webp/127554899.webp
preferire
Nostra figlia non legge libri; preferisce il suo telefono.
verkiezen
Onze dochter leest geen boeken; ze verkiest haar telefoon.