Woordenlijst

Leer werkwoorden – Spaans

cms/verbs-webp/23258706.webp
elevar
El helicóptero eleva a los dos hombres.
optrekken
De helikopter trekt de twee mannen omhoog.
cms/verbs-webp/84847414.webp
cuidar
Nuestro hijo cuida muy bien de su nuevo coche.
zorgen voor
Onze zoon zorgt heel goed voor zijn nieuwe auto.
cms/verbs-webp/119520659.webp
mencionar
¿Cuántas veces tengo que mencionar este argumento?
ter sprake brengen
Hoe vaak moet ik dit argument ter sprake brengen?
cms/verbs-webp/95655547.webp
dejar pasar
Nadie quiere dejarlo pasar en la caja del supermercado.
voor laten
Niemand wil hem voor laten gaan bij de kassa van de supermarkt.
cms/verbs-webp/119235815.webp
amar
Realmente ama a su caballo.
houden van
Ze houdt echt veel van haar paard.
cms/verbs-webp/61806771.webp
traer
El mensajero trae un paquete.
brengen
De koerier brengt een pakketje.
cms/verbs-webp/94193521.webp
girar
Puedes girar a la izquierda.
draaien
Je mag naar links draaien.
cms/verbs-webp/33493362.webp
devolver la llamada
Por favor, devuélveme la llamada mañana.
terugbellen
Bel me morgen alstublieft terug.
cms/verbs-webp/125402133.webp
tocar
Él la tocó tiernamente.
aanraken
Hij raakte haar teder aan.
cms/verbs-webp/113253386.webp
salir
No salió bien esta vez.
lukken
Deze keer is het niet gelukt.
cms/verbs-webp/34725682.webp
sugerir
La mujer sugiere algo a su amiga.
voorstellen
De vrouw stelt iets voor aan haar vriendin.
cms/verbs-webp/86196611.webp
atropellar
Desafortunadamente, muchos animales todavía son atropellados por coches.
overrijden
Helaas worden er nog veel dieren overreden door auto’s.